Algemeen
Het terrein voor de midden jaren ’70 gebouwde woonwijk Lekkerkerk-West is in 1970/71 bouwrijp gemaakt. Daarvoor was het een veenweidegebied dat doorsneden werd door vier sloten. Tijdens het opvullen van die sloten met bouw-, sloop- en huishoudelijk afval werden er ook chemische afvalstoffen gestort door de uitvoerende partij, de fa. Wijnstekers. Vanaf 1978 ontving de gemeente Lekkerkerk diverse klachten. Zo stroomde er dat jaar bij onderhoud aan een gasleiding verontreinigd grondwater in de bouwput en bleken pvc-kunststof waterleidingen dusdanig aangetast (‘Het leek wel kroepoek’) dat vluchtige stoffen in het waterleidingnet konden komen.
Aanleiding voor de gemeente Lekkerkerk om de aard en omvang van de verontreiniging te laten onderzoeken. Onder de bevolking werd rondvraag gedaan naar klachten. De resultaten van een proefontgraving in 1980 lieten een forse verontreiniging zien met onder andere tolueen en xyleen: kankerverwekkend en een directe bedreiging voor het leefmilieu én de bewoners van de wijk. Passend in het tijdsbeeld (steeds mondiger en beter geïnformeerde burgers, participatie, aandacht voor welzijn en milieu) besluit het Bestuurlijk Overleg (Rijk, provincie, gemeente) direct handelend op te treden. De wijk werd ontruimd, de vervuilde grond verwijderd.
Met het oog op de vergaande technische en financiële consequenties van een dergelijke nieuwe operatie waren er veel organisaties bij betrokken. De coördinatie voor de financiën lag op Rijksniveau; de techniek kwam op het bordje van Provinciale Waterstaat Zuid Holland. Voor de ontgraving werd een beroep gedaan op grondwerk-specialist / aannemer Mourik. Voor de analytisch-chemische en milieukundige begeleiding werden het RID, Heidemij en diverse externe laboratoria ingeschakeld. Ondanks de ingewikkelde organisatiestructuur werd er goed samengewerkt en werden er snel besluiten genomen en voortgang geboekt.
Vanwege het unieke karakter van de operatie Lekkerkerk – nooit eerder was ergens ter wereld een dergelijk project uitgevoerd – was er veel aandacht voor het veiligheidsaspect. Zo was het te saneren gebied omgeven door een hoog en stevig hekwerk, waarbinnen je alleen met een speciale pas mocht komen. Het zorgde bij de start voor een enigszins onheilspellende sfeer, al vertrouwden de medewerkers volledig op hun beschermende kleding, veiligheidsmaskers én medische begeleiding. Er werd namelijk een uitgebreid medisch onderzoeksprogramma opgesteld, waarbij medewerkers na een nulmeting bijna continu werden gecontroleerd op veranderingen in hun medische situatie. Ook waren er urineonderzoeken. (Ergo: terugblikkend vanuit de medisch-chemische kennis waarover we vandaag de dag beschikken, had de veiligheidsaanpak van destijds niet veel om het lijf…).
Aard verontreiniging
Naast pui, hout en huishoudelijk afval bevatte de grond in Lekkerkerk-West als gezegd ook chemisch afval.’ Dat was los gestort en in vaten, die vaak leeg en zwaar verroest werd aangetroffen. Er werden in totaal 1651 vaten aangetroffen, sommige niet ver onder het oppervlak. Slechts een tiental vaten werd onbeschadigd aangetroffen en kon worden onderzocht. Tijdens het afgraven kwam vaak sterk verontreinigd water (zwart, olieachtig, penetrant van geur) vrij uit nog niet afgegraven vuil. In een groot aantal gevallen kwamen aromaatdampen (tolueen, xyleen) vrij met concentraties tot 1000 ppm. De verontreinigingen werden tot vlak onder de vloer van woningen aangetroffen, waarbij de scheiding slechts bestond uit plastic folie, verzwaard met een dun laagje zand.
Ontgraving
Na het ontruimen van de wijk werden ten behoeve van het daadwerkelijke ontgraven destijds allereerst alle nutsvoorzieningen afgesloten. Daarna werden bestrating en groen verwijderd, waarna het gebied door middel van damwanden werd verdeeld in vijf compartimenten. Vervolgens werd de bovengrond verwijderd en begonnen met het ontgraven van de vervuilde sloten, ook onder de huizen. De vervuilde grond werd in vrachtwagens geladen, die het vervoerden naar verderop gelegen schepen die voor het transport zorgden naar de Afvalverwerking Rijnmond AVR. Voor het weer opvullen van het terrein werd gebruik gemaakt van schoon materiaal als veen, lavaliet en flugsand. Ter indicatie van de snelheid waarin gewerkt werd: de voorbereidingswerkzaamheden startten op 2 juni 1980, op 4 augustus werd begonnen met het afgraven, op 13 oktober met het herinrichten en half november betrokken de bewoners van het eerste compartiment hun huizen alweer. Op 15 januari 1981 was de hele klus afgerond en was er in totaal 153.00 m³grond. Met de toevoeging dat er meer grond moest worden afgevoerd dan verwacht omdat de voormalige sloten aanzienlijk waren verdiept en verbreed en het gif zo’n halve meter in het talud van de sloten was doorgedrongen. Ook was er hier en daar gebruik gemaakt van kleine vuilstorten buiten de sloten. En werden er diverse, niet op kaarten ingetekende ‘sloten’ aangetroffen.
Milieukundige begeleiding
Een belangrijk onderdeel van de ontgraving was de milieukundige begeleiding. Daarvoor leverde Heidemij Adviesbureau Arnhem het veldwerk, twee analisten en een coördinator voor de monsterverwerking aan het RID dat de analytisch-chemische begeleiding verzorgde. Officieel werden de werkzaamheden van de circa vijftien Heidemij-medewerkers omschreven als ‘het leveren van continue deskundige begeleiding, in het bijzonder toezicht op de bemonstering en sortering van het afval in puin, herkenbaar vast of vloeibaar afval en onbekend afval’. Meer concreet betekende dit dat ze controleerden of er voldoende werd afgegraven en dat ze monsters namen van elke vrachtwagen vuile grond, als ook van de zijwanden van de ontgravingsput om na te gaan of deze gronden echt schoon waren. Met andere woorden: de milieukundigen maakten op basis van hun bodemkundige kennis en vooral ook praktisch inzicht de indeling vuile versus schone grond. De inhoud van vaten en andere bijzondere afvalobjecten (zakken ed.), verontreinigde grond en water werden bemonsterd, gefotografeerd, beschreven en op kaart vastgelegd. Werkzaamheden die natuurlijk ook gepaard gingen met veel overleg en het verzorgen van verslagen, rapporten, kaarten en fotoboeken.
Met name de combinatie van analytisch-chemische versus visueel-milieukundige begeleiding bleek goed te werken. Beide disciplines vulden elkaar aan. ‘Als je een steen op tilt en hij én de grond eronder zien er schoon uit, dan is een diepgaande, tijdrovende chemische analyse vooralsnog niet nodig. Is een steen echter verkleurd en stinkt het eronder, dan wel. En: snel.’ Uitgaan van praktisch inzicht, dus en geloof in eigen kunnen. Want de milieukundigen hadden zo een grote verantwoordelijkheid. Een andere taak die Heidemij had, was het maken van vatenkaarten, waarin gebieden met grote(re) verontreiniging nauwkeurig waren vastgelegd.
Inhoud:
Aanpak en rol Heidemij
Techniek en innovatie
Bijzonderheden
Conclusies
Arcadis NU en andere nuttige links
De auteurs